Elke kier heeft kunstpotentie
Wees alert en je ziet ze. Verkeersborden, putdeksels en zelfs hondendrollen, gepromoveerd tot kleinschalige kunstprojectjes in de publieke ruimte. Wie er achter zit weet vaak niemand. En zo hoort het ook.
De oude zwerfkei stond al jaren op zijn sokkel aan de Amsterdamse Overtoom. Gewoon een onopvallend kunstwerk zoals de meeste steden er tientallen kennen. Totdat het bakbeest afgelopen april ineens was voorzien van het gezicht van Mr. Potato Head, het aardappelmannetje uit animatiefilm Toy Story. De attributen werden snel verwijderd, maar via foto’s van voorbijgangers was de missie al geslaagd. De vrolijke aardappelsteen was een instant internethit.
Urban interventions noemen kunstkenners ze. Oftewel: kleine artistieke ingrepen in de openbare stedelijke ruimte waardoor rondslingerende voorwerpen, alledaagse hoeken en gaten of andere omgevingselementen veranderen in interessante – en vaak krankzinnig originele – kunstprojectjes.
‘Mr. Potato Head vond ik ontzettend leuk, lacht Tom Jaspers, initiatiefnemer achter de Straatkunstprijs 2011. ‘Het is een uitstekend voorbeeld hoe een saai straatbeeld in tien tellen in iets creatiefs wordt omgetoverd.’
Het publiek mocht afgelopen weken zelf hun favoriete staatkunst nomineren voor de prijs in Amsterdam, Groningen en Brabant. En daaronder zaten ook verrassend veel ‘stedelijke ingrepen’. Jaspers: ‘Ik vond het mooi dat gearriveerde kunstenaars die projecten van tonnen realiseren het ineens moesten opnemen tegen iemand die ’s avonds met een pot verf en zijn kinderen onder een brug aan de slag gaat. Beide kunstvormen werden door het publiek op hetzelfde niveau geplaatst. Heel verfrissend.’
Ook Jaspers zelf erkent een zwak te hebben voor creatieve uitspattinkjes. ‘Hierachter schuilen kunstenaars die geweldig gebruik maken van de omgeving in een stad. Hé, daar zit in een scheur in de muur of het wegdek en daar kan ik wat mee. Dat vind ik gaaf.’
Vergaarbak
Hoewel er zeker nog wel eens een spuitbus aan te pas komt, zijn urban interventions de graffiti ver voorbij. De één gebruikt tegelmozaïekjes, stickers of breigaren, de ander werkt met uitgeprinte afbeeldingen, krijt, stempels of zelfs plantenzaadjes. Het is een vergaarbak van totaal verschillende kunststromingen (zie kader), bij elkaar gebracht in de straten van de stad.
‘De diversiteit is enorm’, weet ook Siebe Thissen, hoofd kunst en openbare ruimte aan het Centrum Beeldende Kunst Rotterdam. ‘Het zijn verschillende spelvormen in de publieke ruimte. Een fenomeen dat decennia terug is ontstaan en inmiddels compleet is losgekomen van de graffiticultuur.’
Jaspers: ‘Graffiti heeft zich ontwikkeld als een ontzettend in zichzelf gekeerd wereldje. Alles het liefst zo onleesbaar en ontoegankelijk mogelijk voor buitenstaanders. Veel beeldende kunst werkt ook zo. Het is voor de incrowd en dikke pech als je het niet begrijpt. Maar deze kunstenaars willen juist prikkels uitdelen aan iedere voorbijganger.’
Thissen: ‘De stad is je canvas, je decor en het materiaal waarmee je werkt. Vroeger dacht de gemeente: zet hier gewoon een kunstwerk neer en de burger gaat anders naar de stad kijken. Maar deze gasten zien de stad als openbare database vol beeld en informatie. Ze hacken er op in en willen dereguleren, op het verkeerde been zetten, dingen anders laten zien. De openbare ruimte wordt de ingezonden brievenpagina waar mensen – op een visuele manier – hun overtuiging kenbaar maken.’
Zo divers als de verschillende disciplines, zo divers echter ook de achterliggende motivaties, erkennen beide straatkunstcuratoren.
‘Soms is het puur esthetisch’, weet Thissen. ‘Iemand ziet iets dat aandacht trekt en wil daarmee het straatbeeld verfraaien. Maar vaker nog is het een kwestie mind candy. De makers willen dat voorbijgangers stilstaan, al is het maar voor even, en die plek misschien wel nooit meer hetzelfde zullen zien. Daarom heten het ook interventions. Je grijpt in in de alledaagsheid en hoopt dat er even iets anders gebeurt.’
‘In sommige gevallen zit er toch ook nog een stukje punkmentaliteit in’, erkent Jaspers. ‘Wát nou regels in het publieke domein? Ik ben toch ook publiek? Het tiende merk mosterd en het twintigste merk tandpasta krijgt wel de ruimte en ik niet. Wacht maar.’
‘En er zit vaak ook een soort kritiek op de stad in’, vult Thissen aan. ‘Ze laten je nadenken of dit nog wel de stad is die we ons gewenst hadden. Interventions zie je dan ook het vaakst in steden in transformatie. Je doet dit minder snel in een 17e-eeuwse grachtengordel, maar het leent zich ideaal wat rommeligere steden.’
Soms zit er volgens Thissen ook een politieke boodschap achter. De herdenkingsmonumentjes voor Geert Wilders die kunstenaar Jonas Staal in 2005 op willekeurige plekken in Rotterdam en Den Haag neerzette bijvoorbeeld. De openbare ruimte als plek om het gesprek op gang te brengen en statements te maken.
‘En tenslotte zijn het vaak ook mensen die gewoon niet willen wachten tot hun werk in een studio hangt’, besluit Thissen. ‘Soms is het bijna een soort openbare sollicitatie; even laten zien hoe goed je bent als ontwerper. Het is het testen van je kunst op het publiek. Er zit zeker een soort ijdelheid en verlangen naar bekendheid in. Voorbijgangers gaan je beeldmerken toch herkennen.’