Baas op eigen board
In Tokio maken skateboarders in 2020 voor het eerst hun opwachting op de Olympische Spelen. Als tweede op de wereldranglijst is de Limburgse Candy Jacobs (27) bij de vrouwen vrijwel verzekerd van een startbewijs. Als ze zich een vliegticket kan veroorloven tenminste. “Ik vind het niks om zo te moeten bedelen.”
Het leven van een topsporter kent vele hindernissen. Die van ’s werelds één na beste skateboardster bestaan deze trainingsmiddag uit 8-jarige schoolkinderen die op hun stepjes ineens als losgeslagen kennelhonden de Nijmeegse skatehal Waalhalla komen binnen gestuiterd. “Zo gaat het altijd na schooltijd”, verzucht Candy Jacobs. “Minstens vijftig van die steppende smurfen. En allemaal even blind.”
Het is moeilijk voor te stellen dat Daphne Schippers op Papendal van de sokken wordt gelopen door een meute kleuters. Of dat Jorien ter Mors in Thialf overstekende brugpiepers moet ontwijken. Candy weet niet beter. Het is het lot van de nieuwste Olympische sport die volgens velen, niet in de laatste plaats uit de eigen gelederen, nauwelijks een sport genoemd mag worden. De glimlach is er niet minder om. “Wow, ben jij een meisje?” vraagt een van de smurfen nadat hij net op tijd in de remmen heeft weten te knijpen. “Ja. En ben jij een jongetje?”, glundert Candy. Om vervolgens lachend een boks te geven, op haar skateboard de diepte in te duiken, moeiteloos twee steppertjes te omzeilen en na wat stoïcijnse sprongen ongeschonden de overzijde te bereiken. Het jongetje achterlatend met twee ogen vol ontzag onder een veel te grote helm. “C-c-coool”, stamelt hij.
Geen talent
Het kan natuurlijk liggen aan haar knaloranje slobbertrui (opdruk: the future is coming), opvallende kapsel (links lange lokken, rechts gemillimeterd) of volgetatoeëerde armen (ondermeer een skateboard met de tekst let the good times roll). “Maar de verbazing van zo’n jongetje komt vooral omdat het nog altijd niet normaal is om meisjes in een skatepark te zien”, vertelt Candy even later met een cappuccino in de hand. “En als ze er zijn, staan ze altijd in de verste hoek; bang om de jongens voor de voeten te lopen. ‘Boeiend’, zeg ik dan. ‘Het is ook jouw park’. Laat die jongens maar zaniken.”
Wat dat betreft is er weinig veranderd sinds die ene voorjaarsdag, veertien jaar geleden. “Ik was nogal een hyperactief kind. Mijn moeder zei: ‘Candy, ga alsjeblieft even buiten spelen.’ Er lag nog een oud skateboard stof te vangen in de schuur; mijn broer en ik hadden die ooit met Sinterklaas gekregen maar er niets mee gedaan. Het was echt zo’n Intertoysplank. Veel te dik board. Wielen die niet lekker doorrolden. Superrot.”
Vanaf het moment dat ze die middag wordt afgezet bij het lokale skatepleintje staan de herinneringen desondanks voorgoed op haar hersenschors geëtst. De gniffelende jongens. Het gepiep van de wieltjes. Haar gympies op het hout. En de storm in haar hoofd die pardoes gaat liggen. “Ik was altijd op zoek naar nieuwe prikkels om me bezig te houden. Ik had alles geprobeerd – judo, badminton, volleybal, djembé, gitaar – alleen steeds vond ik er al snel geen zak meer aan. Maar skaten was anders, dat wist ik vanaf die allereerste seconde. Alsof ik in mijn hoofd ineens een doodstil kamertje ontdekte waarvan ik het bestaat niet wist. Eindelijk rust. Als ik mijn gedachten er niet bij hield, ging ik immers onmiddellijk op mijn plaat.”
Zelfs in opperste concentratie vliegt ze die middag alsnog keer op keer tegen het asfalt. “Ik realiseerde me vrij snel dat ik geen enkel talent voor skateboarden heb. De meesten kunnen binnen drie weken wel een kickflip landen. Ik heb er ruim een jaar over gedaan. En nog steeds voel ik diep van binnen altijd angst als ik op mijn plank stap. Je weet namelijk dat je genadeloos hard kunt vallen. Maar je bent ook altijd bereid om toch dat offer te brengen. Dat vind ik vet.”
Andere blik
Al gauw is ze onafscheidelijk van haar skateboard. Haar saxofoonles – “ook zo’n ding wat ik destijds probeerde” – raffelt ze zo snel mogelijk af om toch nog even op de plank te kunnen staan. Op school krijgt ze zelfs toestemming om tijdens lestijd stoom af te blazen. “Ik kon nooit stil zitten en werd dus continu uit de klas geschopt. Na de honderdste keer vroeg mijn conrector: ‘Candy, wat zou helpen om jou in vredesnaam eens rustig de dag door te laten komen?’ Ja, mijn skateboard natuurlijk. Dus als ik echt niet te harden was, mocht ik voortaan een uurtje skaten.”
Naast dat kamertje vol rust, gaat er in haar hoofd zodoende nog een luikje open. Daarachter vindt ze misschien wel de belangrijkste brandstof van elke skater: creativiteit. “Door skaten ga je de wereld anders zien”, legt ze uit. “Op straat zie ik niet een prullenbak, maar een obstakel om overheen te springen. Ik zie geen trapleuning, maar een rails. In gedachten stippel ik voortdurend lijnen uit, tel ik treden en speur ik naar obstakels. Die bril kan ik onmogelijk meer afzetten. Kijk, bij de meeste sporten zijn er strepen op de grond gekalkt en ligt het spel ineens stil als je erbuiten komt. Bij skaten heb je alle vrijheid om zelf het speelveld en de regels te bepalen.”
Dat veel van ’s werelds creatiefste muzikanten (Pharrell Williams), regisseurs (Spike Jonze), kunstenaars (Banksy) en chefs (Virgilio Martínez) een verleden hebben op vier wieltjes, verbaast haar dan ook allerminst. Desondanks kleeft er bij de buitenwacht een hardnekkig hangjeugdimago aan de sport. Niet onterecht, erkent Candy. Zelf heeft ze op het pleintje ook aan de nodige onzin meegedaan. Graffiti. Fikkie stoken. Fietsen mollen. “Voor veel gasten was het skaten een excuus om rotzooi te trappen. Het ging ze meer om die rebelse lifestyle dan om de sport. Voor mij was het andersom. Toen mijn skatevrienden zelfs met inbraken begonnen, reed ik inmiddels mijn eerste wedstrijden.”
Jeugdzorg
Langzaam rolt ze zo richting de wereldtop. De eerste kledingsponsors. Een vierde plaats op de X-Games, de hoogmis van de extreme sporten. Tony Hawk die een praatje komt maken. Tony fucking Hawk! De levende legende wiens computerspelletjes ze vroeger stuk speelde met haar broer, die haar, het meisje uit het Limburgse Tegelen, zelfs bij naam blijkt te kennen. Ze stapelt de herinneringen op elkaar als flensjes in een all-you-can-eat-buffet. Dat er wellicht een carrière als profskatester in het vat zit, klinkt zo onwerkelijk dat de gedachte jarenlang niet eens haar brein binnendringt. Waarom zou ze ook? Ze heeft het naar haar zin als hulpverlener in de gesloten jeugdzorg. De kinderen herkennen in haar iets van een zielsverwant. “Toen twee jaar geleden mijn zoveelste tijdelijke contract eindigde, begon ik pas na te denken over een loopbaan als skater. Ik besloot de gok te wagen. Gewoon omdat ik geen spijt wil hebben van dingen die ik niet heb gedaan.”
En dus leeft ze sindsdien als een topsporter. Krachttraining, fysiotherapie, voedingsadvies, zelfs een eigen sportpsycholoog. Pro skater noemen ze haar. Al klinkt dat rooskleuriger dan het is. “Als mensen me in mijn afgeragde Fiat Punto zien, zijn ze vaak verbaasd dat ik geen betere auto heb. Dat ik weer noodgedwongen in een kamertje bij mijn ouders ben gaan wonen – net nu veel vriendinnen zich juist settelen en kinderen krijgen – begrijpt helemaal niemand. Maar ik moet wel. Ik verdien met skaten gewoon te weinig voor een eigen huis.”
Begrijp haar niet verkeerd: je hoeft geen medelijden te hebben. Haar ouders zijn “megachill”, al haar gympies en planken worden verstrekt en ze ziet aardig wat van de wereld. Maar dat ze als nummer twee van de wereldranglijst crowdfunding nodig heeft om überhaupt vliegtickets naar internationale toernooien te kunnen betalen, wringt ergens wel. “Ik vind het niks om zo te moeten bedelen. Maar er is constant de druk om geld te verdienen. Als ik bij een worldcup in Barcelona bijvoorbeeld niet op het podium eindig, maak ik gewoon verlies op zo’n trip.”
Haatmail
En zelfs als ze wel de beste blijkt, is prijzengeld geen zekerheid. Sommige toernooien leveren een paar honderd euro op. Andere niets. “Op het laatste NK won de beste man duizend euro. Als beste vrouw kreeg ik een bokaal. Wat koop ik daar nou van?”
Internationaal is de ongelijkheid nog groter. Alleen bij de X-Games is het prijzengeld gelijkgetrokken. Maar dan nog zijn het de mannen die lucratieve deals voor videogames, tv-programma’s en kledinglijnen binnenhengelen. In het kielzog van Tony Hawk (geschat vermogen: 120 miljoen dollar) hebben tal van mannen een fortuin bij elkaar geskatet. Het aantal vrouwen dat kan rondkomen van de sport kun je op twee handen tellen; een handvol Amerikaanse meiden en wat verdwaalde Brazilianen.
“Mannen zijn nu eenmaal gezegend met veel meer sprongkracht en incasseringsvermogen”, weet Candy. “Ze landen trics waar wij helaas onmogelijk aan kunnen tippen. Zoals ook geen hardloopster Usain Bolt kan verslaan.” Tot overmaat van ramp worden vrouwen volgens Candy ook nog eens afgerekend op hun uiterlijk. “Sex sells. De beste surfsters kun je voor je reclamecampagne nog in een bikini hijsen, maar met al die stoere, skatende dames weten veel merken zich geen raad. Ik wil niet in een strak topje te hoeven skaten. Alsof Tony Hawk de mooiste man op aarde is.”
Ze wil maar zeggen: ze begrijpt waar de kloof is ontstaan. Denk alleen niet dat ze zich erbij neerlegt. Integendeel. Jarenlang heeft ze zich hard gemaakt voor de Olympische erkenning van haar sport, in de verwachting dat die het damesskaten een flinke duw in de rug zal geven. Binnen het wereldje wordt het haar lang niet altijd in dank afgenomen. Nuchter: “Ik heb de nodige haatmail ontvangen.”
Zelfs vindt ze het maar onzin, al die zelfverklaarde skatepuriteinen die in een wereld met trainingsschema’s, dopingtesten en landentenu’s de ultieme teloorgang zien van hun ooit zo vrije sport. “Je zag het ook toen snowboarden Olympisch werd: mensen zijn gewoon bang voor verandering. Nyjah Huston verdient onder skaters veel respect als beste skater van de wereld. Alsof hij zich niet al zijn hele leven een ongeluk traint.”
Revolutie
In Amerika wordt ze op straat aangeklampt om handtekeningen uit te delen. In eigen land bungelt ze nog altijd onderaan de Olympische voedselketen; sinds skateboarders afgelopen najaar toetraden tot NOC*NSF is er nog geen cent vrijgemaakt voor de sport. Jammer, maar de geest is toch al uit de fles, denkt ze. Ze gelooft heilig dat de Olympische aandacht een revolutie in het damesskaten kan ontketenen. Ze ziet nu al van Goes tot Guangzhou 11-jarige meisjes boven het maaiveld uitspringen met meer talent dan zij ooit had durven dromen. Ja, ze gaat al richting de dertig. En waar zij de trics moest afkijken op het pleintje, zoeken de kiddo’s van nu gewoon instructievideo’s op YouTube. “Het maakt me alleen maar hongerig. Ik denk altijd dat ik tegen mijn plafond aanzit, maar ik word nog continu beter. Nee, ik sta nooit op zonder pijn te voelen. Maar zo gaat het: je leert geen nieuwe trics zonder flink vaak te vallen. Dag na dag na dag.”
En als ze straks geen plak pakt op haar onderdeel street, samen met park een van de twee Olympische disciplines bij het skateboarden? “Och, het gaat me niet om de medailles. Ik hoop gewoon een pionier te kunnen zijn voor al die meisjes na mij.”
Bijkomend voordeel: onder de Olympische spotlights leren mensen misschien wat verder kijken dan hun vooroordelen lang zijn, hoopt ze. “Als mensen mij zien, denken ze dat ik een of ander randfiguur ben; een klaploper die de hele dag loop te blowen. Bij mij in de buurt woont een vrouw die nog net geen emmer water over me heen probeert te gooien. Beste mevrouw, dit is mijn beroep.”