Een slaaf van de buisjes
Al 25 jaar bouwt kunstenaar Theo Jansen (68) op het Haagse Zuiderstrand aan zijn mechanische, door de wind gedreven ‘strandbeesten’. De droom: een kudde die op eigen houtje overleeft. Het middel: kilometers pvc-buizen en oneindig veel geduld. “Het strand is mijn laboratorium.”
“Misschien is het verstandig om een beetje afstand te houden”, glimlacht Theo Jansen. “Dit is een heel jong beest. Hij is nog wat onstuimig. Er kan wel eens een onderdeeltje uitknallen.”
In de ogen van een leek ligt er een soort kolossale kreukelzone van pvc-buis in het zand; bij elkaar gehouden door tie-wraps en touw. Met de blik van de meester wordt echter de ware aard ontrafeld. Het witte tentzeil, wapperend aan een ronddraaiende krukas, dat wind door de buisjes jaagt. De 64 zuigers die zich als spieren uitstrekken zodra er lucht in wordt geblazen. De 16 bungelende spaflessen waar de wind wordt ingepompt tot de luchtdruk hoog genoeg is om een nieuwe beweging te ontketenen. “Vandaag waait het echter niet hard genoeg”, concludeert Theo stoïcijns. “Maar ik zal je laten zien wat de bedoeling is door het beest aan te sluiten op een compressor.”
De luchtstroom is nog nauwelijks op gang gekomen of het elektriciteitsbuizenongeluk strekt zich als een accordeon uiteen en komt ratelend tot leven. In een volmaakte golfbeweging kronkelt het beest vervolgens weg over het Zuiderstrand van Den Haag. “Dit is waar ik deze zomer mee bezig ben geweest”, vertelt Theo achteloos. “Animares bruchus segundus. Zijn moeder ligt hier ook ergens, maar die is inmiddels uitgestorven verklaard. Eigenlijk wilde ik twintig jaar geleden al een rups maken. Rupsen bieden namelijk een hele nieuwe mogelijkheid tot overleven op het strand: ze kunnen veel ruwer terrein aan en hebben geen gewrichten waartussen zand kan ophopen. Keer op keer faalden echter mijn pogingen tot het creëren van een rups. Totdat op een nacht ineens het kwartje viel, afgelopen kerst op vakantie in de Ardennen. Uiteindelijk bleek de oplossing een doodeenvoudige aanpassing in de ophanging aan de touwen. Het is eigenlijk verbazingwekkend dat de mensheid daar niet eerder op is gekomen. Vreemd genoeg, voor zover ik weet, heb ik het bedacht.”
Cijferreeks
Het was eenzelfde nachtelijke ingeving die een kwart eeuw geleden aan de basis lag van de beestenboel. Theo had net zijn eerste strandbeest losgelaten. Het onding zakte echter voortdurend door zijn poten en kon zijn ledematen alleen bewegen als hij op zijn rug lag als een hulpeloos lieveheersbeestje. “Tot die ene nacht in 1991 dus. Ik kon niet slapen en bedacht ineens dat ik op basis van een zogenaamd genetisch algoritme een computerprogramma moest schrijven om de juiste beweging van de poten te ontcijferen. Na een paar maanden draaien rolden daar een cijferreeks van 13 getallen uit waarmee ik de ideale verhoudingen van de buizen kon bepalen.”
Theo pakt er een model bij van een ronddraaiende pvc-buizenpoot. De voet blijft steeds op dezelfde plek. Waar mensen, tijgers of buidelratten bij het afwikkelen van hun voeten altijd licht op en neer veren, blijft een strandbeest tijdens zijn struintochten langs de vloedlijn zo exact op dezelfde hoogte. “Dit loopsysteem bestaat niet in de natuur. En toen er in de 19e eeuw duizenden boeken zijn volgeschreven over stangverbindingen, heeft ook niemand dit mechanisme bedacht. Ik vind het heel vreemd dat-ie ineens naar boven is gekomen. In mijn hoofd.”
Van sterallures of borstklopperij is de buizenbeestenbouwer echter wars. “Ik ben een slaaf van de buisjes”, grijnst hij. “Ik anticipeer op wat de buisjes doen. Ik mag nog zulke mooie ideeën hebben, maar zij sturen me als het ware. En dan blijkt dat de werkelijkheid eigenlijk veel creatiever is dan wat wij allemaal in ons hoofd kunnen bedenken. De werkelijkheid is heel grillig; heeft een veel grotere fantasie.”
Foto: Loek van der Klis
Mutaties
Veel van zijn vernuftigheden ontstaan dan ook niet door briljante eurekamomenten, maar door fouten of toevalligheden, zweert Theo. Neem de stukjes pvc-buis die hij met een warmtepistool als een gewricht om andere buizen kan smelten. “Ooit gebruikte ik gewoon touw voor die verbindingen. Wat in de praktijk betekende dat ik voor één beest 12.000 knoopjes moest leggen en zoveel last kreeg van mijn schouder dat ik bij een fysiotherapeut liep. Totdat de fabrikant dat touw van de markt haalde en ik gedwongen werd om naar een andere oplossing te zoeken. Was dat touw nog steeds beschikbaar geweest dan was ik nu nog altijd aan het knopen of – veel waarschijnlijker – zat ik al lang met een kapotte schouder in de WAO.”
Inmiddels heeft hij echter al 39 strandbeesten op zijn naam staan, die stuk voor stuk windenergie omzetten in beweging. Ook de cyclus is elk jaar hetzelfde. In de herfst en winter buigt hij zijn brein in zijn Haagse atelier over een nieuwe soort. Vanaf het voorjaar is hij dag in dag uit te vinden rond zijn stranddependance – een opengesperde zeecontainer naast strandtent De Fuut – om zijn beesten te toetsen in de praktijk. En zodra de herfst aanbreekt, is die generatie weer ten dode opgeschreven en sluit hij zich op voor een nieuwe cyclus. Waar het eerste strandbeest nog bedoeld was om hoopjes zand op te schrapen en zo duinvorming een handje te helpen, is het inmiddels de evolutie van de strandbeesten die centraal staat in zijn werk.
“Het zijn hele kleine stapjes die soms iets opleveren”, onderstreep Theo. “Maar ik ben er van overtuigd dat het in die miljarden jaren van echte evolutie niet anders gaat. Ik geloof niet dat iemand de evolutie ooit heeft bedacht. Het is een resultaat van de werkelijkheid. Eiwit dat zichzelf de hele tijd reproduceert en per ongeluk mutaties veroorzaakt. De meeste mutaties leveren natuurlijk niks op, maar heel soms ontstaat er iets. Bij mij is het net zo.”
Begrijp hem niet verkeerd: het is niet zijn bedoeling om de natuur na te apen. “Ik probeer alles te vergeten wat ik weet van bestaande dieren. Maar ja, dan ben ik er heilig van overtuigd dat ik iets nieuws heb bedacht en blijkt de natuur uiteindelijk toch mijn idee al lang te kennen. Het pad der evolutie is nu eenmaal met zulke goede oplossingen gekomen dat het bijna onontkoombaar is om dingen hetzelfde te doen. En gelukkig zijn er ook verschillen. Neem die rups. In de natuur wordt hij aangestuurd door de ogen en gaat hij vooruit dankzij een peristaltische beweging van de spieren. Mijne doet het helemaal mechanisch.”
50 kilometer buis
De Animares bruchus segundus kronkelt intussen piepend en krakend op een lappendeken aan strandlakens af. Het is de laatste week van augustus en de zomer van 2016 perst er op de valreep nog een paar bloedhete dagen uit. Binnen mum van tijd is er een kluitje badgasten toegesneld. “Meneer Jansen, hoe lang bent u nou bezig met één dier? Meneer Jansen, hoe kan het dat-ie tegen de wind in kruipt? Meneer Jansen, waarvoor dienen die flessen aan de voorkant?” Waar Theo zijn, zijn de vragen. Al jaren zo. Voor kinderen is hij een tovenaar. Voor volwassenen een paradijsvogel. Maar beide hebben één ding gemeen: ze kunnen hun nieuwsgierigheid onmogelijk wegstoppen.
“Als ik met zo’n beestje aan het spelen ben, denk ik ook wel eens: hoe kan het toch dat mensen altijd zo geïnteresseerd zijn? Inmiddels heb ik wel een theorie. Omdat we als holbewoners al dieren moesten vangen of er juist voor weg moesten rennen, zijn onze ogen heel erg gevoelig voor bewegende beesten. Er hoeft in je ooghoek maar een konijn weg te schieten, of je ziet het onmiddellijk. Bij de strandbeesten is er echter een discrepantie tussen wat je ziet – een zooitje buisjes – en de dierlijke beweging die je hersenen registreren. Kennelijk vindt er dan een soort kortsluiting plaats. Ik weet ook niet hoe ik dat voor elkaar heb gekregen.”
Wat in ieder geval als een paal boven het zeewater staat is zijn loyaliteit aan het materiaal. Slechts één keer ging hij vreemd met een karkas van staal en een huid van polyester. De Animares rhonoceros transport liep nog steeds op de wind, maar was qua verschijning duidelijk het vreemde kalf in de kudde. Vijf meter hoog. Drie ton zwaar. Je kon er zelfs in mee gevoerd worden als een passagier. “Daarna ben ik weer direct teruggekeerd naar de buisjes”, klinkt het bijna verontschuldigend. “Ik koop het rechtstreeks bij de fabriek. De laatste keer heb ik vijftig kilometer aan pvc-buizen meegenomen. Ja, stel je voor dat ze dit ook uit de handel halen. Dan ben ik werkloos.”
Aanvankelijk was het de lage prijs – “een dubbeltje per meter” – die hem naar de polyvinylchloride deed grijpen. Maar meer en meer is het een statement geworden, erkent hij. “Het bleek dat je bijna geen lelijke dingen kunt maken van pvc-buis. En daarbij is het tegelijkertijd een soort taal van mijn geest geworden. Gedachten kunnen met pvc heel snel gematerialiseerd worden. Waar anderen even iets op papier krabbelen, maak ik een prototypetje. En dan kijk ik hoe die reageert. Wat die me vertelt. Elke buis als de pennenstreek in een tekening.”
Noodlanding
Vervolgens is het een kwestie van “lekker prutsen in het zand”. Eigenlijk heeft hij nooit anders gedaan. Hij werd geboren aan de andere kant van de Scheveningse haven en was als klein jochie al voortdurend op het strand te vinden. Dagenlang kon hij er naar de wolken staren. Hij droomde van een bestaan als piloot. Het werd een studie natuurkunde. Totdat hij de schilderkwast ontdekte en de collegebanken gedag zei. Na het ontwikkelen van zijn Schildermachine – een lichtgevoelige verfspuitinstallatie die alles voor zijn oog levensgroot op het doek zette – verdween ook die noodzaak en begon zijn meest diepgewortelde passie weer te kriebelen: de kunst van het vliegen. Theo Jansen werd een soort moderne Leonardo da Vinci. Een eigenzinnig genie, heen en weer stuiterend in het schemergebied tussen natuurkunde en kunst. Hij deed half Delft opschrikken door een reusachtige ufo boven de stad te laten scheren. Hij verzon De Vogel, waarmee hij aan een kabel en met behulp van vinnen door de lucht kon cirkelen. Hij zweefde boven het strand in zijn wafelparachute en maakte noodlandingen tussen de badgasten.
“Vliegen in een vliegtuig is niet echt vliegen”, klinkt hij resoluut. “Ik wil kunnen vliegen met de vrijheid van een vogel. Zweven op de stijgwind, even landen, weer opstijgen, een rondje om de kerk en weer terug tussen de meeuwen. Soms zie ik jongens hier op het strand opstijgen aan hun kiteschermen. Fantastisch. Dat vind ik zo ongelofelijk mooi. Ik zou het heel graag ook willen, maar je moet er veel tijd insteken. Ik heb mijn beesten.”
En hoewel zijn strandbeesten inmiddels expositieruimtes over de hele wereld zagen, is de kans klein dat ze ooit zelf het luchtruim kiezen. “Technisch is het wel mogelijk om een vliegend strandbeest te creëren. Maar ja, als een vogel geen ogen heeft wordt het vliegen toch wel vrij riskant. En ik wil niet alleen maar een beetje frivool leuke beesten maken voor het publiek. Het is een serieuze zaak. Ik wil dat ze kunnen overleven.”
Strandbeestfiets
Het is het ultieme doel aan de horizon en de reden dat hij ook na 25 jaar nog dagelijks op het strand is te vinden. Hij wil een nieuw, mechanisch diersoort achterlaten dat ook zonder zijn hulp weet te overleven aan de Haagse kust. De kroon op zijn evolutie: het strandbeest der strandbeesten waarin de meest geschikte eigenschappen van al zijn voorgangers worden verzameld. Een lange neus naar de dood? “Ja, het is toch wel een beetje een zoektocht naar onsterfelijkheid”, erkent hij. “Dat er iets voort blijft leven als ik er niet meer ben.”
Hij is goed onderweg. Zand tussen de gewrichten wordt uitgezweet in minuscule gaatjes. Bij te heftige wind verankeren de strandbeesten zichzelf automatisch in het zand. Maar hij beseft zich ook wel: er is nog een veel langere weg te gaan. “Op dit moment overleven ze ongeveer vijf minuten voordat ik ze moet bijsturen. Aan het eind van mijn leven misschien drie maanden. Maar dan nog, soms komt vooruitgang in schokken. Het strand is mijn laboratorium. Ik ben hier voorlopig niet weg.”
En mocht het noodlot hem alsnog eerder vinden, dan heeft hij zich al lang verzekert van het voortbestaan van zijn schepsels. Op zijn website heeft hij zijn Grote Geheim geopenbaard. Het DNA van de strandbeesten. Die 13 getallen uit die ene slapeloze nacht in 1991. Van Zaltbommel tot Vladiwostok zijn mensen sindsdien met zijn cijfers aan het knutselen geslagen. Ze sturen hun 3D-geprinte prototypes naar Scheveningen of vullen het internet met krankzinnige fietsen waarbij het achterwiel is vervangen voor wandelende strandbeestpoten. “De ene is er vatbaarder voor dan de ander”, weet Theo. “Maar juist van die gekken moet ik het hebben. Ze hebben allemaal plezier in het experimenteren met mijn cijfers, maar worden in feite gewoon misbruikt voor de voortplanting van de beesten.”
Voor de zoveelste keer lichten in zijn stoïcijnse blik voor even de pretoogjes op. “Ik heb het geluk dat de strandbeesten ooit in mijn hersenen zijn geland. Maar nu springen ze over van hoofd tot hoofd om zodoende de wereld te veroveren.” Glunderend: “Zodat, als ik dan toch straks het loodje leg, iemand er hopelijk over leest in de krant en denkt: dit is mijn kans om de boel over te nemen.”