Achter de geraniums
Dieren zijn voer voor documentaires en kinderboeken. Planten slechts saaie schepsels. Onzin, vindt botanisch filosoof Norbert Peeters (31). Want achter dat oubollige groen gaat een wereld vol waanzinnige wezens schuil. Over escaperoomseks, nectarjunkies, jetlagbomen en de huurmoordenaars van je bloemkool.
Als Norbert Peeters voor één dag een plant kon zijn, koos hij voor de borstelkegelden. Met zo’n vijfduizend kaarsjes op de verjaardagstaart behoren de stokoude bomen tot de oudste wezens op aarde. Ze staken hun verwrongen wenteltraptakken al lang en breed boven het maaiveld uit toen Julius Caesar nog in de luiers liep en de eerste piramides nog gebouwd moesten worden. “Het is natuurlijk machtig interessant om te bedenken waar die bomen van kiemplantje af aan in zekere zin allemaal getuige van zijn geweest. Hoewel… in feite is één dag in hun lange leven natuurlijk dodelijk saai. Je staat alleen maar een beetje wortel te schieten op een winderige piek in Californië.”
Toch maar een andere keus dus: de gympie gympie. Norbert stiefelt vastberaden door de Leidse Hortus botanicus tot hij halt houdt bij een onopvallend dertien-in-een-dozijnstekje achter glas. Drie hartvormige blaadjes op een nietszeggend stengeltje, meer is het niet. “Maar vergis je niet: deze Australische brandnetel is een soort Syrische Assad van de plantenwereld”, glundert Norbert. “Hij voert ware chemische oorlogsvoering. Gympie gympie wordt niet voor niets de zelfmoordplant genoemd. Het gif is zo krankzinnig pijnlijk dat slachtoffers soms voor de trein springen om er aan te kunnen ontsnappen.”
Hij wil maar zeggen: planten zijn zeker niet per se lieverdjes. “Eeuwenlang hebben we gedacht dat planten puur op aarde zijn geplaatst om ons te voeden en plezieren. Nog steeds zien we parken als hele vreedzame omgevingen. Maar de gemiddelde plant wilt helemaal niets van jou hebben en haalt alles uit de kast om te voorkomen dat je er een hap uit neemt. Natuurlijk, we eten bloemkool en broccoli. Maar alleen omdat de mens ze is gaan cultiveren. Wilde kool – hun natuurlijke variant – is vele malen taaier.”
Vertaalprobleem
Sinds Aristoteles het onderscheid maakte tussen mensen, dieren en – helemaal onderaan de evolutionaire ladder – planten, beschouwen we de laatste groep onterecht als tweederangsburgers, stelt Norbert. En misschien is die plantenblindheid nog wel dieper geworteld. Waar holbewoners hun grotten volkalkten met bizons en beren, is het immers goed zoeken naar een rotstekening van een plant. Nu steeds meer mensen het platteland voor de stad verruilen, toont de Homo sapiens zich helemaal een Botanical ignoramus. In de talloze natuurdocumentaires die van de band rollen, vormen planten slechts het decor. Waar onze honden en hamsters zelfs een eigen Instagramaccount krijgen, staat de ene na de andere kamerplant te verdorren (#geengroenevingers). En als ’s lands grootgrutter een verzamelboek met plantenplaatjes zou lanceren, drommen er echt geen kinderen voor de schuifdeuren.
“Veel kinderen zijn helemaal idolaat van dino’s”, weet Norbert. “Maar waar die dieren al lang het loodje hebben gelegd, zijn veel prehistorische plantensoorten uit diezelfde tijd nog steeds springlevend. Hoe hebben zij zich met hun stekels, schors en gif precies geweerd tegen de vraat van dinosauriërs? Er is geen kinderboek die er over vertelt.”
Hij snapt het natuurlijk. Het grote manco van de plant is een vertaalprobleem. “Een dierlijk leven laat zich gemakkelijk vertalen naar een mensenleven. Zelfs van een insectenbestaan is een verhaal te maken waarin we ons kunnen inleven. Maar hoe kun je je in vredesnaam inleven in een plant?”
Wonderbes
Eerlijk is eerlijk: zelf keek hij ook nooit om naar de coniferen in de tuin of de paardenbloemen in de berm. Vijf jaar geleden kon hij nog geen akelei van een akkerwinde onderscheiden. Totdat hij als Leidse filosofiestudent leerde over het hardnekkige gedachtegoed van Aristoteles en de plantaardige kant van de wetenschap begon te waarderen. Let wel: hij is geen plantkundige, onderstreept hij. Hij tuurt niet door een microscoop, trekt niet met een loep door Maleisisch oerwoud en knuffelt zeker niet met bomen. Wat hij wel doet? Botanische wetenswaardigheden verzamelen. Hij kan urenlang doorratelen over het drijfvermogen van kokosnoten (“perfect aangepast voor het reizen over zee”), planten die ziektes faken (“door die vlekken laat elk dier ze links liggen”), de tragiek van de avocado (“de zoogdieren die zulke grote zaden opkonden zijn al lang uitgestorven”), de oorsprong van bananen (“de keiharde steenpitten hebben we er uitgefokt”), de groeihormonen in agent orange (“planten gaan zich razendsnel dood groeien”) en de moestuintjesmania bij Albert Heijn (“meer aarde mensen!”). Zijn blogs en boeken zijn zorgvuldig uitgekapte houthakkerspaden in het donkere woud der onwetendheid. Door de juiste (filosofische) vragen te stellen, verbanden te leggen en het vogelperspectief te bewaken, hoopt hij al die fascinerende flora als een soort Midas Dekkers uit onze collectieve blinde vlek te slepen.
Neem de Afrikaanse wonderbes, ongeveer zo klein als een koffieboon. “Als je er één opeet proef je zuur voor een paar uur als mierzoet”, legt Norbert uit. “Ik heb het geprobeerd. Het is superbizar. Het besje is populair op een soort flavor tripping parties waar gasten moeiteloos volle glazen citroensap of azijn achterover slaan. Wetenschappers zijn vooral benieuwd naar de vraag wat wij als mensen concreet aan dat besje hebben. Kan het ons helpen in onze suikerverslaving? Is-ie te telen in het westen? Voor mij roept het echter de filosofische vraag op: is zuur eigenlijk een eigenschap van een object of volledig een persoonlijke perceptie? En minstens zo interessant: wat is de natuurlijke functie van deze truc? Kijk, vruchten worden pas rijp op het moment dat hun zaden rijp zijn en de embryo klaar is om te ontkiemen. Vruchten die niet rijp zijn, zijn heel zuur. Maar op het moment dat vogels een wonderbes eten, kunnen ze onbewust ook onrijpe vruchten eten en kan de bes de concurrentie dus vroegtijdig uitschakelen. Dat is mijn hypothese tenminste. Maar of ik gelijk heb? Er is niemand die de vraag stelt.”
Als enige botanisch filosoof van Nederland is hij schatplichtig aan de wereldberoemde bioloog die ooit dezelfde titel kreeg toegewezen: Charles Darwin. Norbert schreef een boek over de Brit: Botanische revolutie: De plantenleer van Charles Darwin. Waar de hele wereld de man kent van zijn vinken, lag de nadruk in zijn werk namelijk veel meer op de botanie. Meer dan veertig jaar lang wroette Darwin naar plantenwortels, doorzocht hij vogelpoep naar zaden, ontrafelde hij de motoriek van klimplanten en schotelde hij vleesetende planten zelfs zijn eigen urine voor. Het onderzoek vormde zijn best doordachte en meest consistente bewijs voor het bestaan van de evolutietheorie. Maar Darwin gooide meer knuppels in het botanische hoenderhok. Zijn conclusie op een bierviltje: we hebben veel meer gemeen met planten dan we denken. Ook planten kunnen bewegen, zien, communiceren, proeven, klokkijken, eten, tellen, slapen, bedriegen, verleiden en zich overgeven aan een stevig potje plantenporno.
Escaperoom
Allereerst dat laatste maar: de bloemetjes en de bijtjes. Hoewel sommige planten zich ook op eigen houtje kunnen voortplanten, ontdekt Darwin dat incest ook bij het leeuwendeel van de (bloem)planten uit den boze is en kruisbestuiving dus de regel. Omdat planten niet simpelweg met zijn tweeën een motelletje kunnen induiken, leggen ze hun meest geniale versiertrucs op tafel om bestuivers – insecten, vogels en zelfs zoogdieren – te verleiden tot een omslachtig, maar razend ingenieus triootje. Norbert: “Inmiddels weten we dat de kleuren van bloemen er niet voor ons plezier zijn – zoals eeuwen werd gedacht – maar als billboards om bestuivers te lokken. Hetzelfde geldt voor nectar. Bloemen zouden in principe veel meer nectar kunnen produceren, maar als doorgewinterde drugsdealers geven ze bestuivers precies genoeg om hen keer op keer smachtend te laten terugkomen.”
Na de bevruchting laten planten via de wind, het water en de maag of vacht van dieren miljoenen zaden vrij in de hoop dat er één nakomeling op de goede plek zal ontkiemen. “Mensen zien dit vaak als een nogal verspillend roulettespel”, glimlacht Norbert. “Maar in zekere zin is onze manier van voortplanting dat ook. Met als uitzondering dat wij in een poging tot bevruchting in een gesloten ruimte met hagel schieten.”
Waar je bovendien zou denken dat bloemen slechts een soort inktkussentjes met stuifmeel zijn waar een bij of hommel alleen even lukraak zijn kont tegenaan hoeft te zetten, zijn sommige bloemen onder het vergrootglas meer een krankzinnige escaperoom waarin draaisloten, ontsnappingsluikjes, boobytraps en exploderende lijmbommen ervoor zorgen dat de juiste bestuivers gegarandeerd met stuifmeel worden opgezadeld en voor mindere bedpartners de deur potdicht blijft.
“Kijk, deze orchidee heeft een ingebouwde katapult”, wijst Norbert. Hij steekt zijn vingertopje tegen een soort voelspriet tussen de bloemblaadjes en onmiddellijk haalt de plant de trekker over en wordt er een plakkerig klompje stuifmeel gelanceerd. “Of je nu wilt of niet, als bezoekende bij word je zo sowieso een vliegend stuifmeelpakketje.”
Zo’n free bee nectartoog is voor een plant echter een kostbaar goed. Om geen energie aan de prijzige productie te verspillen hebben sommige planten dus strategieën ontwikkeld om bestuivers om de tuin te leiden. Vooral orchideeën zijn ware meesteroplichters. De een lokt aasvliegen met de geur van dood vlees. De ander horzels met de alarmgeur van de honingbij (hun prooi). En de bijenorchis spant de kroon door zijn bloeiperiode exact te synchroniseren met die paar dagen per jaar dat er al mannetjesbijen rondzoemen maar de vrouwtjes nog in winterslaap zijn. Door de onderkant van zijn bloem vervolgens verrassend treffend te vermommen als het harige achterwerk van een vrouwtjesbij, zijn de hitsige mannetjes niet meer bij de plant weg te slaan. En kan de orchidee dus moeiteloos zijn stuifmeel verspreiden.
“Maar planten hebben nog wel meer redenen om insecten voor hun karretje te spannen”, weet Norbert. “Een koolplant die aan vraat van insecten ten prooi valt, kan via chemische SOS-signalen bijvoorbeeld sluipwespen optrommelen als een soort huurmoordenaars.”
Stuntwerk
Door naar ogenschijnlijk het grootste verschil tussen planten en dieren: beweging. Terwijl wij binnen tien seconden honderd meter verderop kunnen zijn – goed, Usain Bolt dan – staan planten hun leven lang maar een beetje roerloos aan de grond genageld. “Maar dat wij ze niet zien bewegen, betekent niet dat ze niet bewegen”, benadrukt Norbert. “Alleen gebeurt dat vaak op een andere tijdsschaal.”
Darwin ontdekte bijvoorbeeld dat klimplanten ook zonder spieren en pezen voortdurend in het rond tasten naar houvast. Via acrobatisch stuntwerk klauteren ze als ervaren alpinisten richting het licht, daardoor aanzienlijk besparend in de energie die nodig is om een stevige stam te creëren. Een bosrank is zelfs zo’n gevoelige klimmer dat hij al begint te kronkelen als je er ook maar een katoenen draad tegenaan houdt.
En er zijn zelfs planten die zo rap bewegen dat we er helemaal geen timelapse filmpjes voor nodig hebben. Het befaamde kruidje-roer-mij-niet sluit direct de bladeren zodra je hem aanraakt (opvallend detail: na herhaaldelijk aantikken ‘leert’ het plantje dat je geen gevaar bent). En de venusvliegenval doet daar nog een schep bovenop. Als een bezoekende vlieg een van de voelhaartjes in de gebolde stekelbladeren beroert, gebeurt er aanvankelijk niets. Volgt er binnen twintig seconden echter een tweede aanraking, dan klapt de plant razendsnel dicht waardoor de nietsvermoedende vlieg plotsklaps zit opgesloten. Norbert: “In eerste instantie blijven de tralies daarbij nog een klein beetje geopend, zodat kleine insectjes kunnen ontsnappen en de plant niet voor een te kleine snack zijn verteringssappen begint aan te maken. Pas als hij vijf aanrakingen heeft gedetecteerd – deze plant kan tellen – komt dit goedje vrij en wordt de gevangen vlieg langzaam verteerd. Na de maaltijd gaat het triggermechanisme bovendien een tijdje op pauze zodat regen en wind de bladeren eerst kunnen schoonwassen voor de volgende vangst. Briljant toch?”
In Darwins tijd was het gedrag van de venusvliegenval op zijn zachtst gezegd controversieel. Een dier at planten, niet andersom. Darwin beschreef echter vele vleesetende planten – inmiddels zijn er een kleine 700 ontdekt – waaronder de zonnedauw. Deze vermaarde vliegenvanger grijpt zijn prooi ook op de Nederlandse heide als een honkbalhandschoen uit de lucht. “Bij Jupiter, ik denk soms dat de zonnedauw in werkelijkheid een vermomd dier is”, schreef Darwin. Het kleverige plantje had volgens de bekende bioloog zelfs een bepaalde smaakbeleving. Bij het voorschotelen van talloze voedingsstoffen grepen de fijnbesnaarde tentakels van de zonnedauw alleen naar de stikstofrijke smaken die hem zinde. En zelfs verdund tot onmogelijk kleine proporties haalde de plant zijn favoriete lekkernijen er nog moeiteloos uit.
IQ-test
Planten als de zonnedauw ontkrachten nog een vaak genoemd verschil tussen dier en plant: waarnemingsvermogen. Norbert: “Een plant heeft geen ogen, maar dankzij lichtgevoelige cellen ziet jouw kamerplant bijvoorbeeld zonder problemen of je vandaag een blauw of een rood T-shirt hebt aangetrokken.”
Hij stopt bij de zoveelste plant in de Hortus botanicus waar een anekdote aan kleeft. “Dit is de Perzische slaapboom. Net als nog veel meer soorten is het een notoire slaper; zijn bladeren nemen ’s nachts een slaappositie aan. Als je hem zou uitgraven en in het vliegtuig meenemen naar Mexico, krijgt-ie zelfs last van een jetlag. Hij wil dan midden op de dag gaan slapen en past pas na een aantal dagen zijn ritme aan. Net als mensen hebben planten namelijk een biologische klok. Waarschijnlijk is dit tijdsmechanisme simpelweg ontstaan voor de evolutionaire scheiding tussen plant en dier.”
Van plantenwortels wordt vaak gedacht dat ze zich maar een beetje lukraak een weg door de bodem banen. Maar net als bladeren passen ook zij hun beweging voortdurend aan op informatie uit de omgeving. “Worteltoppen nemen zeker twintig verschillende omgevingsfactoren waar: zwaartekracht, licht, druk, vochtigheid, de zuurgraad van de bodem, ga zo maar door.”
Darwin vroeg zich dan ook openlijk af in hoeverre een plantenwortel eigenlijk verschilt van een regenworm. Beide doen in feite immers min of meer hetzelfde: de bodem waarnemen en daar hun route op aanpassen. Norbert: “De volgende vraag is: kunnen we nog langer ontkennen dat planten intelligent gedrag vertonen? Ik denk van niet. Van een regenworm is al lang bekend en geaccepteerd dat hij een zekere intelligentie vertoont. Waarom zou dat dan niet gelden voor een plant die zich hetzelfde gedraagt?”
Hij begrijpt ook wel: geen distel scoort goed op een IQ-test. En je kunt nog zoveel dovenetels opensnijden, een plantaardig stel hersenen ga je niet vinden. “Natuurlijk beweer ik niet dat menselijke en plantaardige intelligentie hetzelfde is. Maar we denken te gemakkelijk dat intelligentie alleen is voorbehouden aan organismen met een centraal zenuwstelsel. Intelligentie wordt in de biologie vaak gedefinieerd als het vermogen om keuzes te kunnen maken op basis van waargenomen veranderingen in de omgeving. Planten doen dat gewoon.”
Spierverslapper
Hij steekt een sigaretje op. “Kijk, de wilde tabaksplant is afhankelijk van een mot, de tabakspijlstaart, als bestuiver. Maar soms heeft deze mot het zo naar zijn zin dat hij ook zijn eitjes op de plant legt en de larven de tabaksplant beginnen op te vreten. De plant kan zichzelf dan verdedigen met zijn nicotine, wat een spierverslappende werking heeft. Maar als hij te erg wordt belaagd, maakt hij de strategische keuze om niet meer ’s avonds open te gaan – als de motten aanwippen – maar ’s ochtends vroeg. Omdat de tabaksplant daarmee echter ook zijn bestuiver kwijt is, verandert hij de vorm van zijn bloem, waardoor kolibries ineens hun snavel naar binnen kunnen steken. Je zou dat slim gedrag kunnen noemen. Laat ik het zo zeggen: hoe kun je het niet slim noemen?”
Nog maar een voorbeeld. “Als acacia’s worden aangevreten door giraffen, laten ze chemische signalen los in de lucht, waardoor nabijgelegen acacia’s worden gewaarschuwd en hun bladeren intrekken. “Natuurlijk communiceren planten niet met woorden en zinnen. Maar je kunt niet ontkennen dat dit ook een vorm van communicatie is. Met intelligentie is het net zo. Eigenschappen die we vroeger uitsluitend toekenden aan mensen, en later ook schoorvoetend aan dieren, blijken op een bepaalde manier ook bij planten terug te komen.”
Darwin wist hoe omstreden het was om te filosoferen over pientere planten. Norbert ook. Één keer het woord ‘intelligentie’ in een interview en zijn digitale deurmat verdwijnt onder de verontwaardigde mailtjes. Begrijp hem dan ook niet verkeerd. Ja, we delen met sommige planten maar liefst dertig procent van ons DNA. Maar naast de overeenkomsten zijn er ook reusachtige verschillen. “Je zult mij niet horen beweren dat planten pijn of gevoelens hebben”, besluit hij. “Ik ben geen pseudowetenschapper. Wat wetenschappers ontdekken over planten is al wonderbaarlijk genoeg. Je hoeft daar niets aan toe te voegen.”