Daar waar de vossen vliegen
In Sri Lanka pruttelen natuur en cultuur samen in een curieuze currymix. Een roadtrip langs vreemde vruchten, stoffige stuivers en die ene mysterieuze tand.
Net buiten Polonnaruwa staat er een bord langs de autoweg. ‘Pas op voor overstekende leguanen’ wordt er gewaarschuwd. Maar als gids Upul Perera (45) een ogenblik later daadwerkelijk vol in de remmen moet, is het een heel andersoortig wild wat voor onze motorkap het asfalt oversteekt. “Olifanten!” hoor ik mezelf verbaasd roepen. Drie stuks; een moeder en haar twee dochters. Argeloos sjokken ze de twee rijbanen over, onze auto geen blik waardig gunnend. We zijn nog niet bekomen van het tafereel of een bocht verder staat er opnieuw een olifant in de berm. En nog één, amper tien tellen later.
Miniatuurdraakjes
Dat fotograaf Ernie en ik op onze rondreis door Sri Lanka wilde olifanten zouden tegenkomen lag wel in de lijn der verwachting. In het Yala national park, aan het slot van de reis, welteverstaan. Niet al op de eerste dag, middenop een van de doodgewone dertien-in-een-dozijnwegen die over heel het eiland door de jungle kronkelen. “Gebeurt wel vaker, hoor”, reageert Upul stoïcijns. “Laatst moest ik op een smal bospad nog een flink stuk in zijn achteruit omdat er een heel groepje olifanten mijn richting opkwam. Ja, olifanten hebben altijd voorrang.”
We hadden het eigenlijk ook wel kunnen weten. Niets voor niets lag Serendip – een oude naam van Sri Lanka – ooit aan de basis van het woord serendipity. In het Engels betekent het zoveel als ‘een onverwachte, aangename ontdekking’. De spijker op zijn kop. Want telkens als ik denk het land wel doorgrond te hebben, schudt Sri Lanka weer een nieuwe verrassing uit de mouw.
Neem die rit langs het meer van Tissamaharama. Als Upul een vreemdsoortige vrucht aanwijst die in groten getale in de boomtoppen bungelt, verwacht ik dat hij na ondermeer de zuurzak, ramboetan, nangka, mangosteen, koningskokosnoot, houtappel en zelfs rode(!) bananen en ananassen wederom een exotische lekkernij heeft ontwaard. Tot ik me realiseer wat er daadwerkelijk te zien is: vliegende vossen. Duizenden van deze uit de kluiten gewassen vleermuizen – ongeveer zo groot als een jackrussellterriër – hangen als rijpe peren te wiegen in de wind. Boom na boom na boom is volkomen bezaaid met de duttende nachtbrakers. Slechts een enkeling is er opgeschrikt uit zijn slaap. Als miniatuurdraakjes fladderen ze met hun imposante vleugels – een spanwijdte tot anderhalve meter – door het daglicht. “Geen nood”, lacht Upul. “Het zijn fruiteters. Je kunt vannacht veilig slapen.”