Voor elk wat wilds
Ooit leverde het Noorse fjell de palen onder Amsterdam. Nu is de regio vooral een speeltuin voor buitensporters. En ook beginners zijn er welkom. "Dit is outdoor light."
Charlie Muroza (39) slaat de ogen neer en vouwt theatraal zijn donkere handen samen voor een schietgebedje. ‘Oh God, geef me alstublieft kracht deze middag’, prevelt de raftinstructeur. ‘Wat moet ik doen met dit soepzooitje? God, help mij in deze nachtmerrie.’
In het gras klateren de peddels tegen elkaar, nu zijn reisgenoten met de synergie van een stapel Mikadostokjes alvast de cadans van hun slagen op elkaar proberen af te stemmen. Tevergeefs. De ellebogen zijn gebutst. De spieren sputteren tegen. Muroza zucht; hij heeft het al zo vaak gezien. De onvermijdelijke souvenirs van het Noorse outdoorparadijs.
Schedelfractuurtje
Vergeet de fjorden. Natuurlijk, Noorwegen heeft een van ’s werelds mooiste kuststroken. Maar waarom blijven plakken langs deze toeristische tochtstrip, als op nog geen drie uur rijden boven Oslo de speeltuin van de Noren zelf wacht? Fjell heet de centraal gelegen regio. Letterlijk vertaald: ‘bergen’. Maar naast de hoogste pronkpieken, biedt het gebied ook de meeste nationale parken en het grootste routenetwerk van het land. Bedenk een willekeurige buitensport en je kunt er je Mart Smeetstrui om verwedden dat Fjell er een uitstekend decor voor biedt. In de wintermaanden is het hier een komen en gaan van skiërs, snowboarders en langlaufers, maar zodra de sneeuw smelt nemen ondermeer wandelaars, fietsers, mountainbikers, klimmers en kayakkers het stokje gretig over.
Zo ook in Hafjell: een skidorpje onder de rook van het Olympische Lillehammer. Zijn bergflanken vol traaggroeiende dennenbomen leverden in de zeventiende eeuw niet alleen de grenenhouten palen onder Amsterdam, maar legden voor inwoner Snorre Pedersen (41) ook de basis voor een carrière als Olympische skeletonsleeër. Pedersen is zo’n man die zich niet laat beteugelen door een ‘schedelfractuurtje’ meer of minder. Ook in de aanloop naar twee Winterspelen – plus een derde waarin hij zijn vrouw naar goud coachte – maakte hij dus nog tijd vrij om zijn grootste passie te botvieren in het lokale bos: downhill mountainbiken.
‘Ik heb een iets grotere hang naar snelheid dan de meeste mensen’, glundert Pedersen met gevoel voor understatement vanachter zijn integraalhelm. ‘En er gaat niets boven de flow van downhillen. Sinds mijn vierde fiets ik hier al de heuvels af, maar jarenlang was er alleen een paar modderweggetjes. Dus toen zijn een vriend en ik vanaf 1995 maar zelf met scheppen en kruiwagens aan de slag gegaan.’
Het resultaat heet inmiddels het Hafjell Bike Park: een kluwen van steile stofpaadjes, kronkelende kombochten en duizelingwekkende dirt jumps, dat onder terugkerende snelheidsduivels watertandend ‘Disneyland’ wordt genoemd. Ruim 15.000 bezoekers lokt het park elke zomer naar Hafjell. In het dal krijgen ze beschermende kleding aangemeten, plus een peperdure fiets met meer schokdemping en remvloeistof dan een doorsnee auto. En eenmaal op 978 meter hoogte afgezet door de skilift is er de keuze uit veertien afdalingen met veelzeggende bijnamen als de White Knuckle Run (‘Je knijpt gegarandeerd je stuur fijn’) en de Giving Birth Section (‘Mensen hijgen hier precies zoals tijdens een bevalling’).
‘In 2014 organiseren we het WK downhill mountainbiken’, verklaart Pedersen trots. ‘Maar het is niet allemaal zo hardcore en technisch, hoor. We hebben ook een familietrail voor beginnelingen en onze oudste bezoeker was 72 jaar.’ In de verte stuitert een volwassen vent genadeloos hard uit de bocht. ‘Oef, die doet aan gravelinspectie’, grinnikt Pedersen.
Brugpiepers
Het is de boodschap die overal weerkaatst tussen de bergtoppen van Fjell: wees gerust, hier kun je ook terecht als beginnende buitensporter. ‘Dit is outdoor light’, zweert ook hotelmanager Hanne Lillebråten (35) in het centrale dorpje Lom. ‘Als mensen vragen waar onze sportschool is, wijs ik altijd naar buiten.’
‘Fjell is heel laagdrempelig’, onderstreept alpiniste Julia Helgesen (41). ‘Zelfs de Galdhøppigen laat zich relatief gemakkelijk bedwingen.’
De Galdhøppigen is met 2469 meter niet alleen de hoogste piek van het Jotunheimen gebergte – ‘Het huis der reuzen’ – maar zelfs van heel Noord-Europa. Verwacht hier echter geen afgetrainde sherpa’s met persluchtflessen, maar eerder een polonaise van brugpiepers die gedurende de klim argeloos aan hun drinkpakjes blijven lurken. Vanuit Juvasshytta (op 1850 meter hoogte) is de top ’s zomers immers voor iedereen met een redelijke basisconditie binnen drie uur apenkooien over het zwarte gabbrogesteente bereikbaar. Start dus al voor tienen met klimmen of je moet het fenomenale uitzicht op de top gegarandeerd delen met de nodige schoolklassen op excursie. Alleen voor de oversteek van de Styggebreengletsjer – halverwege de klim – zijn touwen en een gids een vereiste. Eenmaal op de top wacht vervolgens zelfs een gammel hutje waarin een tiener als bijbaantje welkome versnaperingen verkoopt. ‘Sorry, ik moest even mijn wasgoed naar beneden brengen’, klinkt het nonchalant.