De samba is van iedereen
Van de swingende samba en de gemoedelijke choro tot de lome bossa nova en de opzwepende sambareggae. In Brazilië vormt muziek de hartslag van het leven. Op reis door een land waar u oren tekort komt.
Er staat een stokoud dametje op de dansvloer. Haar huid is broos als crêpepapier – de discolampen lijken er bijkans doorheen te schijnen – maar ze beweegt als in de bloei van haar leven. Draaien, trippelen, wiegen, sjansen, luidkeels meezingen. Onder haar zonnebril pronkt een gelukzalige glimlach. Net als bij de honderden anderen die om haar heen staan te swingen. De plastic bekers caipirinha gaan van hand tot hand terwijl de sambaband het ritme nog maar eens opvoert. Niet gek voor een doodgewone zaterdagochtend.
Levenslust
Eerlijk is eerlijk: toen fotograaf Jan en ik al voor vertrek naar Brazilië werden uitgenodigd voor de benefietlunch van sambaschool Portelo hadden we niet verwacht vandaag nog voor het middaguur in een uitzinnige menigte te staan. Inmiddels, na een paar dagen in hoofdstad Rio de Janeiro, weten we wel beter: op werkelijk elke dag of tijdstip loop je hier de kans om te worden opgeslokt in een feestgedruis. Opvallend is ook dat we daarbij steeds weer omringd worden door een dwarsdoorsnede van de Braziliaanse samenleving. “Kijk om je heen”, glundert gids Laura Duek. “Jong en oud, arm en rijk, blank en zwart, homo en hetero: de samba is van iedereen. Niets is zo democratisch als de muziek.”
Het resultaat is een sterk staaltje collectieve levenslust, gestoeld op een ritmegevoel waar je als stijve Hollander terplekke een minderwaardigheidsgevoel van krijgt. Terwijl ik met de nodige schroom mijn minst gênante danskunsten ten tonele breng (beeld u in: de souplesse van een strijkplank met de motoriek van zo’n hoofdknikkend dashboardpoppetje), verbreekt een kleuter naast me achteloos het wereldrecord heupschudden. Alsof Braziliaanse schoolkinderen geen rekenen en aardrijkskunde onderwezen krijgen, maar van jongs af aan worden klaargestoomd voor een leven op de dansvloer.
Aandachtig oor
Dat muziek de Brazilianen met de paplepel wordt ingegoten, was een paar dagen eerder al direct duidelijk geworden bij aankomst op de internationale luchthaven van Rio. Sinds een kleine twintig jaar draagt het vliegveld de naam van Antônio Carlos Jobim. Het is alsof Schiphol zou worden omgedoopt tot André Hazes Airport. ‘Tom’ Jobim is een van de grondleggers van de bossa nova en ook twee decennia na zijn dood nog immens populair. Uit de vliegveldspeakers druipen zijn lome melodieën; de ideale soundtrack voor het hittedeken dat buiten de schuifdeuren op ons wacht. Zijn bronzen evenbeeld staat sinds kort ook op de boulevard van Ipanema. Een gitaar nonchalant over de schouder. De rug naar het wonderschone strand.
Dat het standbeeld aan de zuidkust van Rio werd opgetrokken is geen toeval. In dit bohemische stadsdeel raakten Jobim en kornuiten in een tijd van economische voorspoed en twee gewonnen wereldkampioenschappen voetbal, halverwege de vorige eeuw, precies de goede noot met de eerste bossa novanummers. We lopen langs het stoffige barretje La Garota de Ipanema – waar ze de gelijknamige superhit schreven – naar de platenzaak Toca do Vinicius. “Jobim zei: ‘Muziek is de stilte tussen de noten’”, doceert eigenaar en wandelende muziekencyclopedie Carlos Alberto Alfonso. “Hoe vrolijk dan ook, bossa nova is luistermuziek. Het verdient een aandachtig oor. Maar het probleem met Brazilianen is dat ze altijd willen dansen.”
Zo ook in Beco das Garrafas oftewel ‘Flessensteeg’: een doodlopend zijstraatje aan de Copacabana waar de omwonenden in de jaren ’60 zo horendol werden van de feestvierders, dat ze vanaf de balkons met regelmatig hun glaswerk naar beneden smeten. Vanavond treedt zangeres Ithamara Koorax op in deze bakermat van de bossa nova. En hoezeer de toeschouwers ook hun best doen op hun stoel te blijven zitten, ze kunnen het niet laten om zo nu en dan toch een dansje te wagen. Alleen João Palma zit schier bewegingsloos achter zijn drumstel. De hoogbejaarde muzikant is een monument van een man en combineert de mimiek van Opa Flodder met het stijlgevoel van Humphrey Bogart. Ooit speelde hij samen met Frank Sinatra, maar ook in de nadagen van zijn carrière strooit hij nog uit de losse pols met volmaakte drumsalvo’s. En anders is er altijd nog de zoetgevooisde stem van Koorax. In Portugal vind ik het Portugees vaak hard, bijna Oost-Europees. Hier aan de andere kant van de oceaan vormt de zwoele Braziliaanse tongval de smeerolie van zelfs de meest krakkemikkige houtje-touwtje-ritmes.