De stam der surfers
Voor Surf Tribe schoot Stephan Vanfleteren (49) wereldwijd 2500 portretten van legendarische, gelauwerde, maar ook compleet onbekende surfers. Geen actiefoto’s op azuurblauwe golven. Wel serene zwart-witportretten waar de liefde voor de oceaan nog altijd van af spat.
Je zegt zelf een ‘kook’ te zijn op de surfplank. Belgische bescheidenheid?
“Nee, nee, nee. Kook komt van het Hawaïaanse woord kok, stront. Die term is voor mij gemaakt. Ik ben echt slecht. Echt. Ik mis de lenigheid, de snelheid. En het wordt alleen maar erger nu ik ouder word. De armen gaan pijn doen. De nek. Hopeloos.”
Wat trekt je desondanks in het surfen?
“Ik ben opgegroeid aan de kust, en veel van mijn vrienden surften. Ik had alleen snel een andere passie gevonden – fotografie – en je kunt in één leven helaas moeilijk twee passies delen. Zij surften, ik fotografeerde en ’s avonds kwamen we elkaar tegen in het café. Slechts soms lag ik in het water. De surfgemeenschap was voor mij zo geen onbekende wereld.”
Een wereld die ook als fotograaf interessant bleek?
“Ik heb altijd geweten dat surfers heel mooie mensen zijn. En dan bedoel ik niet alleen fysiek, vanwege hun getaande huid en atletisme. Ze staan heel dichtbij de natuur. Vaak nederig bijna. In de stad denken velen dat de wereld om de mensen draait. Een surfer weet dat de wereld om de wereld draait. De natuur heeft de macht. Dat vind ik een hele fijne gedachte. Ik houd van mensen die hun plaats kennen.”
Je maakt vaak de vergelijking tussen surfen en fotograferen.
“Ja, ik herken als fotograaf veel in surfers. Het missen van kansen. De hoop op morgen weer beter. Het noodzakelijke geduld. Maar ook de dankbaarheid naar iets groters. Een surfer die een prachtige swell ziet is heel dankbaar. Hij mag daar deel van uitmaken. Op glijden. Ik voel hetzelfde als fotograaf wanneer ik mag genieten van het mooie licht.”
En het verschil?
“In mijn boek schrijf ik: ‘surfen gaat over de energie van iets groots omzetten in beweging. Fotograferen is precies het omgekeerde. Fotograferen is beweging in iets kleins verankeren.’ Een surfer doet met iets heel groots in feite iets vrij onbenulligs: een lijntje trekken, zo lang en mooi mogelijk. Daarna peddelt-ie terug en is er nog slechts de herinnering. Een foto is juist heel tastbaar. Ik neem het leven gevangen in zo’n raar, rechthoekig kader.”
Toen je van start ging met dit project wist je niets van de huidige scene.
“Kelly Slater kende ik nog wel, maar daarna hield het vrij snel op. Dankzij enorm veel geluk en geduld heb ik echter ontzettend veel grootheden uit het heden en verleden voor de lens gekregen. Kijk, als je een wereldvoetballer of formule 1-piloot wilt fotograferen, moet alles via managers; en dan geraak je er meestal nog niet bij. Die mensen doen hun kunstjes ook in stadions en circuits waar letterlijk een hek staat tussen de sportman en zijn publiek. Maar de zee is van iedereen. Door eindeloos te wachten op stranden en sponsorborrels heb ik uiteindelijk heel veel pro surfers kunnen fotograferen. Slater was de dijkbreuk. Daarna had iedereen zoiets van: als Kelly tijd voor jou neemt, waarom zou ik dan zo pretentieus zijn om het niet te doen?”
Waren die stersurfers voor jou ook het meest interessant als fotograaf?
“Kelly straalde ongekend veel rust uit, ondanks dat iedereen iets van hem wilt. Met Laird Hamilton hebben we zelfs nog in een bootje door Hanalei Bay gevaren. Onderweg naar hem zijn we op het laatste moment nog wel omgekeerd om bij het benzinestation deodorant te kopen. Mijn bevriende assistent had in zijn jeugd echt tegen hem opgekeken, en zijn zenuwen waren kennelijk besmettelijk. Maar ik ben geen star fucker geworden, hoor. De onbekende surfers waren minstens zo interessant.”
Zoals op Sao Tomé en Principe?
“Ja, tijdens die laatste reis van het project heb ik de meest pure vorm van surfen mogen aanschouwen. Mensen als Slater en John John Florence zijn bezig om hun boards op de millimeter af te stemmen, als ware een formule 1-bolide. Maar die jongens daar surften op vierkante stukken wrakhout met zelf geklopte nagels waar hun leash aan vastzat. En wat ze daarmee deden; het was toveren. Zo mooi. Ik vind het belangrijk dat we bij surfen niet enkel denken aan Hawaï, Californië en Australië. Uiteindelijk gaat het deze jongens om precies hetzelfde.”
De verslaving aan de golf?
“Dat is wat al die compleet verschillende mensen uit het boek bindt. En de prijs is soms hoog, hè. Bethany Hamilton die haar arm verloor door een haaienaanval, maar nog altijd pro surfer is. Of Peter Cole, zo’n oude man die door de punt van zijn surfboard zijn oog moet missen, maar de zee nog altijd niet de rug toekeert.”
Een ware Surf Tribe.
“Precies. Zoals ik in mijn boek schrijf: ‘surfers gewapend met board of peddel zijn als krijgers met schild of speer. Ze behoren tot een vloeibare community. Het zijn allemaal nederige onderdanen van de machtige Surf Tribe, waar de mens niet het laatste woord heeft. Een stam zonder leider, met de natuur als enig opperhoofd.’ Ergens voel ik me toegelaten tot die gemeenschap. Niet als echte surfer, maar wel als iemand die de liefde, de obsessie voor de zee herkent en deelt.”
Ben je door dit project dan ook een betere surfer geworden?
“Neen. Ik heb op al die prachtige plekken zelfs niet één keer op de plank gelegen. Als ik moest kiezen tussen een middag twee, drie portretten schieten – zelfs als het matige zouden worden – of gaan surfen, koos ik altijd voor de fotografie. Er is een jammerlijk besef doorgedrongen dat ik nooit echt zal kunnen surfen. Een berusting dat ik waarschijnlijk een kook zal blijven.”